Acht provincies hebben minister Keijzer van Asiel en Migratie in een gezamenlijke brief opgeroepen om de Spreidingswet zolang deze geldt, inclusief de inzet van het instrumentarium om gemeenten te stimuleren reguliere plekken te organiseren”.
Aanleiding is het recente verzoek van het ministerie aan deze provincies om ieder met spoed 325 extra plekken in de noodopvang te organiseren, in totaal goed voor 2600 plekken die eind deze maand beschikbaar moeten zijn.
Daarnaast onderstrepen zij dat lokale en provinciale bestuurders recht hebben op “alle steun vanuit het ministerie bij de uitvoering van de wet”. De provincies vragen daarmee om naleving van bestaande wetgeving en ondersteuning bij het creëren van langjarige, reguliere opvangplekken — in tegenstelling tot tijdelijke noodoplossingen.
Op 1 juli voldeden de acht provincies nog niet aan de taakstelling uit de Spreidingswet, die juist is bedoeld om de opvang van asielzoekers evenwichtiger over het land te verdelen. De wet biedt de minister de mogelijkheid om gemeenten te verplichten opvang te regelen. Toch heeft het kabinet aangegeven de Spreidingswet te willen intrekken en aarzelt het om dwingende maatregelen daadwerkelijk toe te passen.
De commissarissen van de Koning hebben het verzoek om noodopvang inmiddels voorgelegd aan de provinciale regietafels, waarin gemeenten over opvanglocaties overleggen. De bal ligt daarmee niet alleen bij de provincies, maar ook weer bij lokale overheden.
Structurele asielopvang: scheve verdeling tussen gemeenten
In antwoord op Kamervragen over de scheve verdeling in structurele asielopvangplekken tussen rijke en arme gemeenten schrijft minister Keijzer dat het een gegeven is dat het aantal opvangplekken scheef is verdeeld in Nederland. Dit is bijvoorbeeld het geval als je kijkt naar het inkomensniveau, maar ook bepaalde provincies realiseren verhoudingsgewijs veel meer opvangplekken.
De minister erkent dat er vijf keer meer structurele opvang in armere gemeenten wordt gerealiseerd dan in rijke gemeenten, maar merkt op dat dit deels het gevolg is van vrijwillige afspraken. Zo neemt Zutphen een grote verantwoordelijkheid op zich; deze waardering “hoeft niet te worden afgezet tegen andere gemeenten”. Per 1 juli moeten alle gemeenten voldoen aan de opgave die volgt uit het verdeelbesluit. Voor gemeenten die daarin nog tekortschieten, wordt interbestuurlijk toezicht ingezet en vindt overleg plaats.
Spreidingswet en uitzonderingen
Volgens de minister is “het COA nog nooit met zoveel gemeenten in gesprek geweest”. Ondanks scheve verdeling zijn er uitzonderingen zoals Wassenaar, dat buiten de zomer om al jaren opvang biedt. Nieuwe aanmeldcentra worden beoogd over het hele land, met in Zuid-Nederland Budel als voorbeeld. Het college van Zutphen heeft overigens onlangs het plan voor een dienstencentrum gestaakt, maar de minister blijft erkentelijk voor hun inzet.
Het gemiddeld inkomen van een gemeente “is niet bepalend” voor het vestigen van een dienstencentrum; die keuze wordt samen door COA en gemeente gemaakt. Op de suggestie om vooral in rijke gemeenten met weinig sociale huurwoningen opvang te realiseren, geeft de minister aan samen te willen optrekken met alle gemeenten, ongeacht sociaal-economische status.
Structurele opvang boven noodopvang
De minister deelt tot slot de stelling dat de “duurste noodopvangvormen zo snel mogelijk uit gefaseerd moeten worden” en, waar nodig, vervangen moeten worden door structurele locaties—deels ook in de rijkste gemeenten. Het COA werkt aan een mix van structurele en flexibele opvang, zodat opvanglocaties ook voor andere aandachtsgroepen ingezet kunnen worden.




Geef een reactie