Hof Amsterdam oordeelt dat het verhoogde eigenwoningforfait voor woningen boven € 1,1 miljoen en de afbouw van de Hillen-regeling niet in strijd zijn met het gelijkheids- of evenredigheidsbeginsel. Ook is geen sprake van discriminatie onder artikel 14 EVRM of strijd met artikel 1 EP EVRM.
In deze zaak ging het om een man en zijn fiscale partner die samen een woning bezitten met een WOZ-waarde van ruim 2,3 miljoen euro. De man moest, net als andere eigenaren van huizen boven 1,1 miljoen euro, jaarlijks een hoger percentage aan fictief inkomen over zijn woning bij zijn belastingaangifte optellen. Daarnaast wordt de speciale aftrekregeling voor huiseigenaren zonder of met een kleine hypotheekschuld (de zogenoemde Hillen-regeling) geleidelijk afgebouwd.
Beroep op gelijkheidsbeginsel
De man vond dat hij hierdoor te veel belasting moest betalen en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie. Volgens hem was de belastingdruk niet eerlijk en onredelijk hoog. Het hof wijst er echter op dat alleen in uitzonderlijke gevallen ingrijpen mogelijk is als de uitwerking echt onvoorzien en ernstig onrechtvaardig is. In dit geval is daar volgens het hof geen sprake van. De wetgever heeft bewust gekozen voor zwaardere belasting voor dure woningen en voor het afbouwen van de Hillen-regeling.
Ook stelt het hof dat belastingplichtigen met een hoge eigenwoningschuld niet te vergelijken zijn met mensen die hun woning bijna helemaal hebben afgelost. Daarom vindt het hof het terecht dat zij verschillend worden behandeld. De nationale wetgeving wordt bovendien niet gezien als strijdig met Europese verdragen over gelijke behandeling of eigendom. Het systeem waarbij een bepaald fictief rendement opgeteld wordt bij het inkomen (het eigenwoningforfait) is volgens het hof niet overdreven streng.




Geef een reactie