Volgens Hof ’s-Hertogenbosch is de afzonderlijke aanslag voor afvalstoffenheffing, rioolheffing, zuiveringsheffing en watersysteemheffing 2022 voor de mantelzorgwoning terecht opgelegd.
Een vrouw woont in 2022 in een mantelzorgwoning in de tuin van de woning van haar dochter en schoonzoon, waarvoor de gemeente een apart (tijdelijk) huisnummer heeft toegekend. De ruimte was eerder praktijkruimte, later schuur/garage, en is verbouwd tot zelfstandig bewoonbare mantelzorgwoning met eigen ingang, verwarming, keuken en sanitair. Voor 2022 is aan de vrouw als eenpersoonshuishouden op het adres van de mantelzorgwoning een gecombineerde aanslag opgelegd voor afvalstoffen-, riool-, zuiverings- en watersysteemheffing, die in bezwaar en beroep in stand is gebleven.
Standpunten van partijen
De heffingsambtenaar stelt dat de mantelzorgwoning een zelfstandig perceel/woonruimte is waarin belanghebbende een particuliere huishouding voert, zodat zij als gebruiker belastingplichtig is voor alle vier de heffingen. De vrouw voert aan dat zij feitelijk één gezamenlijke huishouding voert met haar dochter en schoonzoon, de mantelzorgwoning deel uitmaakt van hun perceel, er één tuin, oprit, toegang, brievenbus en nutsvoorziening is en zij vooral gebruikmaakt van hun voorzieningen (afvalbakken, was, maaltijden). Zij vindt daarom dat slechts sprake is van één perceel/woonruimte, zodat geen afzonderlijke heffing voor haar mantelzorgwoning verschuldigd zou moeten zijn.
Oordeel over de vier heffingen
Het hof verwerpt het betoog dat maar één perceel/woonruimte aan de orde is en beoordeelt de vier heffingen afzonderlijk. Voor de afvalstoffenheffing leidt het hof uit wet en verordening af dat beslissend is of sprake is van een woonruimte die naar inrichting bestemd is voor het voeren van een particuliere huishouding waarin afval ontstaat; dat is bij de zelfstandig bewoonbare mantelzorgwoning het geval, ongeacht het gebruik van dezelfde afvalbakken als de hoofdwoning. Voor de rioolheffing kwalificeert de mantelzorgwoning als (gedeelte van een) onroerende zaak waaruit water op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, zodat belanghebbende als gebruiker belastingplichtig is, ook al lopen de leidingen via de woning van de dochter.
Voor de zuiveringsheffing oordeelt het hof dat de mantelzorgwoning een ‘woonruimte’ is in de zin van de verordening (afzonderlijk bestemde woongelegenheid) en dat de vrouw daarvan het gebruik heeft, zodat zij voor het afvoeren vanuit die ruimte kan worden belast. Voor de watersysteemheffing is de vrouw ingezetene die in het gebied van het waterschap gebruikmaakt van woonruimte; zij staat in de BRP ingeschreven op het adres van de mantelzorgwoning en heeft het genot van die gebouwde onroerende zaak, zodat ook deze heffing terecht is.
Gelijkheidsbeginsel
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat de heffingsambtenaar heeft toegelicht dat binnen de gemeente twaalf mantelzorgwoningen bekend zijn en dat al deze gevallen op dezelfde wijze afzonderlijk worden aangeslagen, wat door belanghebbende niet is bestreden. De vrouw heeft de hoogte van de aanslagbedragen niet inhoudelijk betwist, zodat het hof ook daarin geen aanleiding ziet de aanslag te verminderen. et hof verklaart het hoger beroep ongegrond, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.




Geef een reactie