De armoede in Nederland stijgt na vijf jaren van daling. In 2024 waren 551 duizend mensen officieel arm, zo’n 3,1 procent van de bevolking, aldus een publicatie van het ministerie van SzW. In Vaals heerst de grootste armoede, gevolgd door Amsterdam, Den Haag Rotterdam en Groningen. Het College van de Rechten van de Mens stelt dat de armoedecijfers nog hoger liggen vanwege ontbrekende data in dit rapport.
Mensen die in armoede leven, zijn door heel Nederland te vinden. De verschillen per gemeente zijn daarbij aanzienlijk. Het armoedepercentage in gemeenten liep in 2024 uiteen van 1,1 tot 6,9 procent, tegen 3,1 procent gemiddeld voor heel Nederland. Deze data komen uit de publicatie Leven in armoede 2025, die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) jaarlijks maakt op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
(Bijna) arm
Naast de 551 duizend armen zijn er 1,1 miljoen mensen bijna-arm, ongeveer 6,4 procent van de bevolking. Dat betekent dat hun huishoudinkomen tot 25 procent bóven de armoedegrens ligt, maar hun vermogensbuffer laag is. Het inkomen van bijna-armen ligt in doorsnee slechts 13 procent boven de armoedegrens, en deze mensen kampen daarom veelal met dezelfde problematiek als de groep ‘arme’ mensen. Bijna-armoede komt relatief vaak voor bij alleenwonenden en eenoudergezinnen, bij kinderen tot 18 jaar en ouderen vanaf 80 jaar. Ook mensen met een uitkering en migrantenhuishouden behoren voor een belangrijk deel tot deze groep van (bijna)armen, zo blijkt uit het rapport.
Veel armoede in grote steden
De top vijf van gemeenten waarin armoede het meeste voorkomt, wordt aangevoerd door Vaals in Zuid-Limburg (6,9 procent). De andere gemeenten in de top vijf waren Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Groningen. In Heerlen wonen dan weer relatief de meeste bijna-arme inwoners: 12,4 procent in 2024 tegenover het landelijke gemiddelde van 6,4 procent. Ook in Rotterdam, Kerkrade, Den Haag en Amsterdam komt bijna-armoede veel voor. Behalve in het zuiden is bijna-armoede waar te nemen in relatief veel gemeenten in het noordoosten van Nederland. Het is daarbij wel zo dat veel gemeenten aanvullende maatregelen treffen boven op het landelijke beleid, om zo de armoede lokaal beter te kunnen aanpakken. Deze regelingen zijn echter niet in de CBS-cijfers verwerkt.
Inkomenstekort
Huishoudens die arm of bijna-arm zijn, ondervinden op verschillende terreinen financiële problemen. Zo heeft het merendeel onvoldoende geld om versleten meubels te vervangen, jaarlijks een week op vakantie te gaan of regelmatig nieuwe kleren te kopen. Ook blijkt uit het rapport dat in 2024 17 procent achterstanden had bij de betaling van de maandelijkse huur- of hypotheeklasten, de elektriciteits-, water- of gasrekeningen of bij het afbetalen van een lening of op krediet gekochte artikelen. Hierdoor kan 35 procent van deze groep mensen zeer moeilijk rondkomen, tegen 5 procent van de mensen die niet (bijna)arm zijn. Een deel van de arme en (bijna) arme huishoudens steekt zich uit nood in de schulden en loopt zo kans in de schuldsanering terecht te komen.
1 op de 10 kinderen in financieel kwetsbaar gezin
In 2024 maakten 93 duizend minderjarige kinderen deel uit van een arm gezin, evenveel als in 2023. Dat de armoede onder kinderen niet steeg komt grotendeels door een stijging van het kindgebonden budget vorig jaar. Bij nog eens 245 duizend kinderen (7,5 procent) was het gezin bijna-arm. Dat betekent dat in totaal 10,3 procent van alle kinderen in een financieel kwetsbaar gezin woont, met een maximaal inkomen van 125 procent van de armoedegrens en een kleine, niet toereikende vermogensbuffer.
Zzp’ers meest kwetsbaar
Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zijn met 4,4 procent ruim 2 keer zo vaak arm als werknemers en zelfstandigen met personeel (zmp’ers). Ook langdurige armoede komt onder zzp’ers meer voor dan onder de andere twee groepen. Per bedrijfstak lopen de percentages armen sterk uiteen. In de cultuur, recreatie en overige dienstverlening is de armoede bij alle drie de groepen werkenden relatief groot. Dat geldt ook voor de handel, vervoer en horeca. In de zakelijke dienstverlening hebben vooral werknemers en zzp’ers met armoede te maken, in het onderwijs en de bouwnijverheid vooral zzp’ers. Relatief weinig armoede is er bij werkenden in de financiële dienstverlening.
Armoedecijfers niet compleet
Volgens het College van de Rechten van de Mens liggen de armoedecijfers in werkelijkheid nog hoger dan blijkt uit het rapport van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Belangrijke kostenposten ontbreken, aldus het College in een schriftelijke reactie op hun site. Zo worden verschillende kosten waarmee ook arme mensen te maken hebben niet meegenomen in de berekening. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om kosten voor kinderopvang, woon-werkverkeer, en om zorgkosten boven op de basispremie en het eigen risico.
Ook blijven specifieke groepen mensen in kwetsbare situaties buiten beeld, terwijl bekend is dat zij vaak in armoede leven. Het gaat dan onder meer om mensen zonder geldige verblijfspapieren. Verder komen studenten en mensen die in zorginstellingen of penitentiaire inrichtingen verblijven, niet voor in deze meting. Datzelfde geldt voor mensen die dak- of thuisloos zijn. Daarnaast ontbreken de armoedecijfers over Caraïbisch Nederland, waar armoede meer voorkomt dan in de rest van het Koninkrijk. De oorzaak is het gebrek aan betrouwbare data over deze groepen, aldus het College.
‘Pas dataverzameling aan’
Een VN-comité, dat gaat over economische, sociale en culturele rechten (CESCR), wees Nederland afgelopen september al op de tekortschietende dataverzameling over armoede. CESCR riep ons land op ‘betere data te verzamelen zodat het armoedebeleid passend wordt’. Het College dringt er bij de Nederlandse overheid op aan om deze aanbeveling op te volgen en komt met adviezen om tot een eerlijk en compleet beeld te komen. Een van die aanbevelingen is de ontwikkeling van multidimensionale meetinstrumenten om beter inzicht te krijgen in de leefomstandigheden van mensen in armoede. Ook adviseert het College onder meer om mensen die in armoede leven of hebben geleefd te betrekken bij monitoring en dataverzameling, en hen hierover mee te laten denken.




Geef een reactie